Een deel van de Nederlandse huishoudens heeft nog altijd last van in het verleden opgebouwde schulden. Het aandeel onhoudbare schulden zou groter zijn dan eerder werd gedacht.
Met name mensen die langdurig werkloos zijn of werk hebben dat substantieel minder wordt beloond, zijn kwetsbaar voor in het verleden opgebouwde schulden. “Immers, deze schulden zijn opgebouwd op basis van inkomensverwachtingen die niet meer reëel zijn”, schrijven de onderzoekers. “Dit resulteert in betalingsachterstanden die aanzienlijk zijn toegenomen. Er lijkt een stuwmeer van onhoudbare schulden te zijn dat groter is dan gedacht”, staat in het rapport te lezen. Van de ondervraagden is een kwart in de afgelopen vijf jaar gestopt met werken. Voor 38 procent is de werksituatie overigens niet veranderd en voor de helft is de werksituatie verbeterd. Van de mensen voor wie de werksituatie is veranderd, is een derde met pensioen gegaan en is 11 procent werkloos geraakt. “De schuldhulpverlening is een primaire verantwoordelijkheid van de gemeenten, maar er zijn signalen dat veel probleemgevallen niet de aandacht krijgen die ze verdienen”, aldus de onderzoekers. Ze vinden dat de gemeentelijke schuldhulpverlening beter in kaart moet brengen wat er zich afspeelt bij huishoudens met problematische schulden. Gemeenten zouden informatie over bijstandsuitkeringen en beslagleggingen “actiever kunnen monitoren en gebruiken als signaal om het gesprek met probleemhuishoudens aan te gaan”. Het oplossen van schulden die onhoudbaar zijn, kost de gemeenten geld. De onderzoekers denken aan een extra bijdrage vanuit het Rijk. “Maar niets doen, kost ook geld”, benadrukken ze. “Hoe langer mensen in een onhoudbare schuldpositie blijven, hoe groter ook de maatschappelijke schade in termen van gemiste productiviteit, ziektekosten en uitkeringen.” In de afgelopen vijftien jaar zijn de meeste leningen tussen 2005 en 2008 afgesloten. In die periode is 35 procent van de ondervraagden een lening aangegaan. In de periode 2009-2013, na het uitbreken van de kredietcrisis, is dit percentage gedaald naar 30,9 procent. En in 2014 of 2015 heeft tot nu toe slechts 13 procent een lening afgesloten. Veruit de meeste mensen (85 procent) staan nog achter de leningen die ze eerder hebben afgesloten. Een op de tien vindt achteraf dat de lening te risicovol was, maar kwam er niet door in de problemen. Verder heeft 6 procent spijt, omdat ze vanwege hun leningen financiële problemen hebben kregen of die nog vrezen. In het overgrote deel van de gevallen ging het om hypotheken en een op de tien leningen was een doorlopend krediet. Verder ging het in mindere mate om leningen zoals persoonlijke kredieten, auto’s op afbetaling, privéleningen en studieleningen. Van de mensen die voor 2008 een lening hebben afgesloten, zegt 64 procent dat ze dat nu niet meer zouden doen. Voor bijna een derde geldt dat ze dat het nu weer zouden doen. Hypotheken zijn hier buiten beschouwing gelaten. Ongeveer de helft van de Nederlanders houdt nu een beetje of veel geld over. En bijna een kwart van de huishoudens kan precies rondkomen. Verder moet bijna 17 procent spaargeld gebruiken en 3 procent maakt schulden. In vergelijking met 2008 en 2010 moeten iets meer mensen nu hun spaargeld aanspreken. In die jaren ging het om respectievelijk 15 en 16 procent. Voor ruim 40 procent van de ondervraagden geldt dat hun uitgaven in de afgelopen twaalf maanden ongeveer even hoog waren als hun inkomsten. Bijna 20 procent gaf meer uit dan dat er binnen kwam. Tegelijkertijd was 38 procent in staat om minder uit te geven dan ze binnen kregen. Het percentage met hogere uitgaven dan inkomsten is sinds het uitbreken van de kredietcrisis in 2008 niet meer zo hoog geweest.